In de 17e en 18e eeuw werden er veel tegel-, baksteen- en dakpanovens gebouwd langs de rivierlopen rond Utrecht, waar klei en vaarverbindingen beschikbaar waren. Een andere trend was de bouw van buitenhuizen voor welgestelden aan het water. Soms werden beide zaken gecombineerd: een steenoven begon op een bestaande buitenplaats, of bij een steenfabriek verrees een villa voor de eigenaar. Dit gebeurde ook aan de Vaartsche Rijn en het (latere) Merwedekanaal. Voorbeelden zijn Rotsoord, Westraven, Rijnhoven en De Liesbosch.
Willem Jacob van de Graaff (1736-1804) had een koloniale carrière gemaakt bij de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Hij was vanaf 1776 directeur van de vestiging Suratte (India) en tot 1794 gouverneur van Ceylon (Sri Lanka). Uiteindelijk werd hij benoemd tot directeur-generaal van de VOC, maar in Batavia moest men hem niet, met een machtsstrijd tot gevolg. Daarbij speelde de tegenstelling tussen patriotten en prinsgezinden een rol. In 1796 werd Van de Graaff door de Raad van Indië ontslagen en naar Nederland gestuurd, wel met behoud van salaris. Hij vestigde zich in Utrecht en kocht in 1799 buitenplaats De Liesbosch aan de Vaartsche Rijn (toen in Jutphaas) voor 23.300 gulden. Hij was weduwnaar maar een zoon, Frederik Jacob van de Graaff (1782-1826), kwam ook op De Liesbosch wonen en deed het beheer van de steenfabriek op de buitenplaats.
Moderne kamers
Anderhalve eeuw eerder had tegelfabrikant Adriaan van Oort het (eerste) huis Liesbosch laten bouwen. De gevelsteen met jaartal 1659 is bewaard bij het Centraal Museum. Van Oort begon dichter bij de stad ook nog de buitenplaats Rotsoord. In 1757 liet de aangetrouwde familie Van Wachendorff De Liesbosch veilen, die ze hadden uitgebouwd tot ‘een fraje en welgelege plaisier off buytenplaats’. De dichter Gerard Muyser had er een lofdicht van 67 coupletten op gemaakt (zie hier op p. 78). De Liesbosch kwam vervolgens in handen van de families Van Ravesteyn en Nagtglas. Zij lieten bij het huis twee steenovens bouwen.
Het moet VOC-man Willem Jacob van de Graaff zijn geweest die rond 1800 huize De Liesbosch z’n definitieve aanzien gaf. Vermoedelijk liet hij het 17e-eeuwse huis, dat er heel anders uitzag, vervangen door de vierkante villa, witgepleisterd met hoge ramen en een erker aan het water. Er is wel gedacht dat die vernieuwing eerder gebeurde, maar de vorige eigenaars lieten het oude huis alleen uitbouwen. Nog een aanwijzing is dat bij verkoop in 1808 sprake was van ‘modern Behangen Kamers’, terwijl die nieuwigheid bij de verkoop van 1799 nog niet werd genoemd. In totaal telde het huis twaalf kamers, ‘voorts een excellente Keuken, twee Kelders en Zolder’.
Bij Van de Graaffs overlijden in 1804 bezat hij ‘Tapyten, Capitale Spiegels en Schilderyen, Mahoniehoute en andere moderne Meubilen’. Ook had Van de Graaff enkele koetsen en vijf paarden. Het koetshuis stond aan de andere kant van de Vaartsche Rijn, aangezien er aan de oostzijde geen goede weg was. Bewoners en bezoekers moesten dus worden overgevaren. Bij het huis was een ‘extra groote Tuin, met veel exquise Vruchtbomen, Bosch-en Houtgewassen, Duiven-Hok etc.’ Tot de steenfabriek op de buitenplaats behoorden twee steenovens, loodsen, een werkplaats en tien arbeiderswoningen.
Miljoenen bakstenen
Van de Graaffs zoon verkocht De Liesbosch in 1808 aan jonkheer Willem Carel Pieter de Geer van de ridderhofstad Oudegein. Acht jaar later al werd George Lodewijk Lepeltak de nieuwe eigenaar. Hij verving de twee oude steenovens door één moderne. Lepeltak en zijn vrouw Anna bleven kinderloos. In 1855 werd De Liesbosch gekocht door een telg van een steenbakkersfamilie uit Capelle aan den IJssel, Willem Jan Mijnlieff (1823-1896). Hij betrok De Liesbosch met zijn echtgenote Maria Cornelia den Boer. Ze kregen vijf kinderen, van wie Adriana Maria ‘in den jeugdigen leeftijd van bijna 15 jaren’ overleed.
Mijnlieff produceerde jaarlijks ruim twee miljoen bakstenen en voerde de eerste mechanisaties door. Toch kwam er bij de steenfabricage veel vrouwen- en kinderarbeid kijken. Vanaf 1894 wijdde Mijnlieff zich aan de Faience- en Tegelfabriek ‘Holland’ op Rotsoord. Zijn zoon Jan Willem (1862-1940) zette de steenbakkerij voort. Om met industriële steenfabricage langs de grote rivieren te concurreren, liet hij in 1916 de oude steenoven vervangen door een moderne kamerringoven. Die werd met kolen gestookt in plaats van turf, zodat er harde straatklinkers konden worden gemaakt. In 1928 kwam er een verdieping bovenop de oven die diende als drogerij. Toen Jan Willem Mijnlieff elf jaar later overleed, stopte de fabriek. Ondanks moderniseringen was het bedrijf niet meer rendabel.
‘Eindelijk, in 1941, werd wat aan meubelen, gereedschappen en materiaal nog over was verkocht. Nu zal ook het huis met den grond gelijk gemaakt worden’, stond in 1947 in het Maandblad Oud-Utrecht. Tegenwoordig rest nog de ruïne van de steenoven van De Liesbosch. Bij archeologisch onderzoek in 2013 is de betegelde keldervloer van het 17e-eeuwse huis teruggevonden en muurwerk van de latere villa. De Liesbosch leende z’n naam (en grondbezit) nog aan een scheepswerf en een zwembad en tegenwoordig aan het bedrijventerrein in Nieuwegein.
Met dank aan Peter Sprangers, Historische Kring Tolsteeg-Hoograven
Arjan den Boer
Arjan den Boer is publicist over geschiedenis, design, monumenten en architectuur. Voor DUIC schrijft hij dit jaar over verdwenen villa's in Utrecht.
Profiel